6.00 uur. Harm zijn wekker kwettert me wakker. Ik dommel weer weg in een verkwikkende nachtmerrie. Ik sta op en bij de wc aangekomen zie ik dat hij onder de poep zit. Eromheen liggen tijdschriften en schoon wasgoed. Terwijl ik me net sta af te vragen wat dit te betekenen heeft, maakt Lina me wakker.
‘Mam, mijn rem doet het niet.’ Ze heeft vandaag (fiets)verkeersexamen en meldde gisteravond lekker op tijd dat haar handrem kapot is. En oh ja, haar voorlicht deed het ook niet meer. Manlief heeft gisteravond een hele tijd in de gang zitten knutselen en de voorlamp is nu in een constante staat van verlichting, maar de handrem hangt er misschien nog wel slapper bij als daarvoor.
‘Lieverd, dan moet je maar gewoon gebruik maken van je terugtraprem’, antwoord ik.
‘Oh, maar die gebruik ik toch altijd al,’ en vrolijk huppelt ze weg.
Ik kijk op de wekker en die geeft 6.45 uur aan. Toch maar even echt naar de wc. Hopen dat hij er iets florissanter uitziet dan in mijn droom. Gelukkig krijg ik daar geen déjà vu. Luc bleef namelijk van de week wel heel erg lang op de wc. Zou hij misschien letterlijk met zijn poep zitten te kleien? Ik begon te rennen. Maar nee, ik kon opgelucht adem halen. Hij had de wc schoongemaakt, de lieverd. Dat hij daarbij eerst de wc-borstel in zijn drollen had geprakt, was hem even ontgaan. Dus als je van een bruine, aangekoekte wc houdt, dan kun je wel stellen dat het er heel goed uitzag. Maar deze ochtend had ik een meevaller, er was alleen niet doorgetrokken. Dat doe ik trouwens tegenwoordig standaard met mijn grote teen, zo vies ben ik van mijn eigen wc’s. Hoe vaak ik ze ook poets. Nu eerst maar eens douchen.
Lina sprong als een pingpongbal door het huis. Ze zou niet alleen verkeersexamen doen vandaag, nee, ik zou haar daar ook nog eens op beoordelen. Je weet dat ik altijd blij ben dat ze luizenzoekdagen op donderdagen organiseren. Hè jammer, dan werk ik. Ik had natuurlijk met alle liefde kriebelende beestjes van kinderhoofdjes gekrabd. De meeste verzoekbriefjes van school gaan daarom linea recta de papiercontainer in. Maar dit keer was het verzoek te jureren bij het verkeersexamen op een vrijdagochtend. En Lina vindt het leuk als ik het doe, dus ik twijfelde geen moment. Oké toch wel even dan. Want hoe goed ken ik die (fiets)verkeersregels nou eigenlijk? Niet over inzitten, ik zet gewoon mijn pokerface op en geef alleen Lina’s vriendinnen alle punten. Zo klaar als een klontje. (Grapje natuurlijk, voor het geval je mijn humor nog niet snapt).
Ik kreeg een plattegrond (oh, help!) en heb me drie keer laten uitleggen waar ik moest gaan zitten. Dus de klapstoel met kussen in de auto gemikt en mezelf dik aangekleed. Met mijn onvrouwelijke boots zou ik zo een Siberische sneeuwstorm overleven. Ze zien er zelfs uit, alsof er stalen neuzen in zitten. Altijd handig, voor de kinderen die van het pad afraken en over mijn tenen trachten te rijden. Naast mijn dikke vest, winterjas en sjaal heb ik ook nog een regenponcho bij me. Ik kan namelijk niet schrijven, punten toekennen, foto’s maken en een paraplu vasthouden tegelijkertijd. Nou ben ik natuurlijk niet van suiker (maar van kokosbloesemsuiker), maar ik zie er liever uit als smurf (de poncho is gezellig blauw), dan dat ik nat wordt. Dat duurt namelijk dagen voordat die klamme kou weer uit mijn botten trekt. Zo, nu klink ik wel heel erg als een oud wijf.
Ik bracht gauw Luc naar school (Lina was met de fiets, duh) en croste daarna door Brakel. Fuck, kon ik het toch niet vinden. En ik moest er stipt half 9 zitten. Ik kreeg het nu wel erg warm in mijn Eskimo-pak. Ha, daar zat al een moeder op haar post. Moest ik daar niet zitten? Ik zette mijn auto neer en liep snel op haar af. Ze lachtte, ook zij had drie keer moeten zoeken. Dat schept een band. Ze hielp me mijn plekje te vinden en ik snelde weer naar mijn auto, om mijn klapstoel en scorebord te pakken. Een bouwvakker staarde me aan; of ik mijn auto ff ergens anders neer wil zetten. Ze moesten net nu, precies daar de grond gaan openbreken. Ofzo. Ik geloof niet dat ik daarnaar geluisterd heb. Monter probeerde ik uit te parkeren, onder toeziend oog van de oranje bouwvakker. Waarom lacht hij als ik verder rij? En waarom had ik ook alweer zo’n dikke jas aan? Ik racete weg. De klok tikte immers genadeloos door. Toen kwam ik erachter waarom de man in het oranje lachte. De weg liep hier dood. En nu mocht ik keren, met twéé toekijkende bouwvakkers. Ze zwaaiden met veel plezier toen ik strak vooruitkijkend en ogenschijnlijk kalm voorbijreed.
Maar het tij keerde. Er was een parkeerplekje vrij, naast mijn post. Ik heb nog nooit zo snel een klapstoel uitgeklapt. Daar zat ik dan. Het duurde nog vijf minuten voordat het eerste fietsertje voorbijkwam. Maar ik zat. En ik had papier om te schrijven. Ook wist ik dat Lina als derde langs zou rijden. Ik zat al klaar met mijn fototoestel. Dat was natuurlijk ook de enige reden dat ik meedeed. Ik ben daarna ook in mijn auto gaan zitten en heb de scorelijst vervolgens ad random ingevuld.
Grapje natuurlijk. Ik nam mijn taak uiterst serieus. Het was eigenlijk best een makkie. De meeste kinderen hadden hun hand al een kilometer van tevoren uitgestoken, maar goed, reken dat maar eens fout. Uiteindelijk kregen ze dus bijna allemaal twee punten. Behalve een jongetje dat zijn arm pas uitstak toen hij de bocht al ruim gepasseerd was. Rijkelijk laat mijn vriend. Ik heb ook nog even getwijfeld of ik een jongen extra punten moest toekennen. Ik was namelijk net een foto van mijn klompschoenen aan het maken toen hij eraan kwam. Een beetje omkopen, zodat hij het niet verder zou vertellen, kon toch geen kwaad? Hij nam genoegen met een snoepje wat ik hem toewierp en hij behendig opving met zijn mond. Dat had hij vaker gedaan. Dat was hem ook wel aan te zien ook. Terwijl ik het karakter van het verzonnen bolle jong verder vorm gaf, vroeg ik me af waar de andere moeders zich mee vermaakten.
Zoveel gebeurde er niet op straat. Het was wel nationaal honden-uitlaat-uur. Terwijl ik net deed of ik druk aan het schrijven was, hield ik die beesten nauwlettend in de gaten. Ik zou mijn zojuist ontvangen plakje cake met thee niet zomaar laten confisqueren. Zou het met hand en tand verdedigen. Maar ik kon mijn stalen neuzen op de grond houden. De honden waren goed afgericht. Chapeau voor de eigenaars. Die ik overigens echt niet verstond als ze wat tegen me zeiden.
‘Habbe botte genne?’
Ik knikte maar wat. Sorry, plat Brakels leerde ik niet op school. Daar kwam een mooie man voorbij gereden. Langzaam reed hij bij mij het hoekje om. Liet zijn raampje zakken en vroeg in prachtig ABN ‘kan ik een beetje rijden?’ ‘Beetje jammer dat je geen richting aangaf’, antwoordde ik bestraffend. Hij lachte. Ik vond het ook twee punten waard en zette hem erbij op de lijst. Ik heb me nog minuten kunnen vermaken met gevatte antwoorden die ik had kunnen geven. Als het ook echt een knappe man was geweest. Als er überhaupt een busje was geweest. Gaap. Hé, daar kwam een echt mooi manneke voorbij. Je zag van een afstand dat hij later zou uitgroeien tot vrouwenmagneet. Met zijn mooiste lach begroette hij me met een stralende ‘hoi!’. Jammer dat ik daar geen punten voor mocht rekenen, hij stak namelijk zijn hand niet uit. Ach, hij kon altijd nog de juf omkopen (en later de politie agentes om zijn vinger winden) met zijn killersmile.
Toen viel er weinig meer te beleven. Daardoor viel het extra op dat mijn kont begon te slapen, mijn botten door konden gaan voor een waterijsje en mijn schoenen begonnen te knellen. Ik moest mijn paars aangelopen vingers in beweging houden. Oké, wat zag ik nog meer? Twee oudjes die met hun rollator en tuinslang hun bolide wilde gaan poetsen. Alleen zat de kop niet goed vast en sproeide de man zichzelf helemaal onder. Ze dropen weer af naar binnen. Het was 9.15 uur. Onvoorstelbaar. Dan heb je geen deadlines meer te behalen en dan voel je nog de behoefte om op dit tijdstip je auto te gaan wassen. Als ik later oud ben, blijf ik elke dag tot een uur of 11 in mijn bed ronken. Ahhh, mijn bed. Wat zou ik daar graag inliggen. Dan zou ik wel de heerlijke geur van pas gemaaid gras missen. Ik hou ervan. En terwijl ik ervan genoot, kwam de hond van de rollatormensen aansloffen. Hij plofte neer in het verse gras en keek me uitdagend aan. Toen hij wegliep van zijn dampende drol keek hij me uitdagend aan. Het is toch niet te geloven? Zo begint én eindigt mijn verhaaltje weer met stront. Zucht. Zou ik toch niet stiekem de lijst in 1 keer invullen en het bord uit de grond trekken?