Een maand geleden blies je jouw laatste adem uit. Dat klinkt bijna mooi. Maar dat was het niet. De dood is niet mooi. Dat had ik toch iets geromantiseerd door het sterfbed wat je weleens ziet in films. Waarbij er poëtische laatste woorden gesproken worden, een kneepje in de hand, een traan en een zucht. Zo ging het niet. Jouw grote sterke hart hield het heel lang vol. Ondanks de ‘opluchting’ dat jouw lijden voorbij was, drong het besef nog niet tot me door dat jouw leven daarmee ook voorbij is.
Met jouw sterke lichaam, hart en geest had ik gedacht dat je minstens honderd zou worden. Als een rimpelig, krom, bruin mannetje scharrelend over je volkstuin. Uiteindelijk misschien wat rustiger aan doend bij ons thuis zitten genieten van al het harde werk wat je bij en met ons hebt verricht. Nog wat reisjes maken. Trots zijn op ons. Op de kleinkinderen. Er zijn.
Dat is wat ik zo mis. Jouw fysieke aanwezigheid. Ik geloof dat je echt wel ‘ziet’ dat de kleinkinderen geslaagd/over zijn. Dat je zoons jouw zonnebloemstekjes liefdevol verzorgen en daar al mooie bloemen uit voortkomen. Alles. Maar gisteren stond ik in onze tuin naar onze zojuist wit geschilderde gevel te kijken en ik miste jouw arm om mijn middel. Dat kneepje in mijn zij. Jouw woorden ‘dat hebben jullie mooi gedaan’.
Er is niemand meer zo trots als jij.
Meer dan ooit koester ik wat we hebben gedeeld. Wij als klusteam. Containers samen efficiënt indelen, muurtjes plaatsen, isoleren, gipsen of dat vreselijke stucwerk eraf bikken. Wat waren we trots als het lukte. Maar ook gefrustreerd als de gipsplaat bij de vlizotrap voor de vijfde keer afbrak. Maar we gingen door. Altijd. Soms hielden we langer pauze. Omdat we nog zo fijn in gesprek waren. We begrepen elkaar. Zoals Harm zegt; jullie zijn uit hetzelfde stuk hout gesneden. Jij bent nu weg gesneden lieve Piet. En daarom voelt het leven niet meer compleet. Lijken de dagen omlijst met een zwart randje. Een rouwrandje.
Je verdient zoveel meer dan deze blog. Je verdient een medaille. Een lintje. Een standbeeld. Voor jouw hart, waar iedereen in paste. Jouw tevredenheid en kracht. Tot het laatste einde. Want wat heb je gestreden. En wat had ik je dat graag bespaard zien gebleven. Maar soms denk ik dat de zieke man die we hebben verzorgd en begraven iemand anders is. Want het kan toch niet zo zijn dat je echt niet meer langskomt? En dan bedoel ik niet in de vorm van een vlinder of vogel. Want daarmee zijn we de laatste tijd nog meer omringd. Ik voel je in mijn hart. In mijn hoofd. In het ruisen van de bomen. De wind op een klamme dag. Dat ben jij. Maar ik wil meer. Meer tijd met jou. Jouw gezonde jou.
Je zit in zoveel herinneringen. We hebben zoveel mooie gesprekken gehad. Uren gekletst. Niets is onbesproken gebleven. We hebben elkaar verteld wat we voor elkaar betekenen. Elkaar bedankt. Veel geknuffeld. Gehuild. Jouw zakdoek gedeeld. Maar ik ben er nog niet aan toe om te zeggen; het is goed zo. Want dat is het niet.






In Dordrecht stond een geweldige tent waar we welkom werden geheten en ingedeeld in team rood. Ieder een sticker met onze naam erop, voelde heel persoonlijk. Zo slim. Elke keer spraken ze de kinderen aan bij de naam en je zag ze glunderen ‘hé, die clown kent mij’. Er waren drie teams en deze groepen gingen omstebeurt naar een losse voorstelling. Wij gingen als eerste naar ‘de wasserette’. De tweelingbroer van (de Taarten van) Abel deed de was in een ballenbak. Een meisje ving een bal en begon te gillen van plezier. Ook werden er bellen de lucht in geblazen, zonder natte plekken op de vloer achter te laten. Alles voor de veiligheid.


Ik trilde en bazelde als een dronken ADHD-er een compleet warverhaal tegen de hulpdienstmedewerker. Waar ik stond? Echt geen flauw idee. In ieder geval niet op het strand waar ik mezelf eigenlijk al had zien liggen. Ik duwde mijn mobiel in de hand van de jongen die voor ons was gestopt. ‘Zeg jij het maar’. Hij nam het gesprek over en al snel stopte de toestroom van verkeer. De weg was toen officieel afgesloten. De kinderen konden weer in de auto zitten, daar was het warmer dan op de vangrail met een handdoek om zich heen. iPads gingen weer aan, ik deelde stroopwafels uit en het leek bijna gezellig zo op onze verlaten rijbaan.
Schadeformulieren werden tevoorschijn getoverd. Iedereen werd gecontroleerd op verwondingen en alcoholgebruik. Niemand had wat (op). De kinderen keken wel wat loddig uit de ogen, maar dat zal meer te maken hebben gehad met langdurig iPad gestaar. Zij hadden lol in de auto, ook met de beer die Luc van de ambulancebroeder kreeg. Ik keek naar de strakke blauwe lucht en bedankte. Want wat was ik blij dat de kinderen en Harm niets mankeerden en dat zij ook niet werden blootgesteld aan de bloederige visioenen die ik had gehad. Het ongemak nam ik voor lief. Hun levende lach verwarmde mijn hart. Want hoeveel cadeautjes ik ook heb gekregen vandaag, daar ben ik toch het dankbaarst voor!



